Economie van Kenia

De economie van Kenia is moderner dan die van de andere Oost-Afrikaanse landen. Ca. 76% van de beroepsbevolking was in 1993 werkzaam in de landbouw; de bijdrage van deze sector aan het bruto nationaal product (bnp) was echter slechts 26% in 1999. Het overgrote deel van de Kenianen woont in een gebied met redelijk tot goede akkerbouwgronden (20% van het totaaloppervlak). De plattelandsbevolking leeft echter voor bijna de helft op het bestaansminimum. Toch is de landbouw de belangrijkste deviezenbron (de helft van de export bestaat uit landbouwproducten, m.n. koffie en thee), gevolgd door het snel groeiende toerisme. De steeds weerkerende perioden van grote droogte zijn een groot probleem voor de landbouwsector.

Kenia is een presidentiële republiek in Oost-Afrika en lid van het Gemenebest van Naties. Kenia behoort samen met Djibouti, Eritrea, Ethiopië, Soedan en Somalië tot de ’Hoorn van Afrika’.

Industrie (ca. 18% van het bnp in 1999) en handel (ca. 11% van het bnp) berusten voornamelijk op particulier ondernemerschap. De industriële, agrarische en toeristensector zijn voor een groot deel in handen van buitenlandse ondernemingen. Hoewel de overheid een grotere Keniaanse deelname in de economie voorstaat, moedigt zij ook buitenlandse bedrijven aan in Kenia te investeren. Een belangrijk probleem is de werkloosheid (in 1999 ca. 50%), die vooral door de zeer snelle bevolkingsgroei wordt veroorzaakt. Schoolverlaters vinden vooral werk in de informele sector en in familieverband, in de bouw van huizen voor eigen gebruik en in de lokale dienstverlening. De ontwikkeling van niet- agrarische inkomensbronnen, evenals de herverdeling van de landbouwbedrijven, moet een antwoord geven op de snelle bevolkingsgroei.

Een ander probleem is de tegenvallende economische groei; de gemiddelde jaarlijkse groei bedraagt slechts 1% tegen een bevolkingsgroei van vrijwel 4%. Oorzaken hiervan zijn de achterblijvende landbouwproductie en de negatieve resultaten van een industrialisatiepolitiek die gericht was op het terugdringen van import. De afhankelijkheid van buitenlands kapitaal is groot. De buitenlandse schuld bedraagt ca. 6 miljard dollar.

Een handicap voor de economische ontwikkeling vormt ten slotte het gebrek aan delfstoffen en energiebronnen, zoals aardolie, aardgas en steenkool. De inflatie bedroeg in de periode 1985 tot 1994 11,7%, in 1994 zelfs 29% en in 1999 maar 6%. In februari 1998 liet het IMF weten geen steun aan Kenia te geven omdat de regering onvoldoende optrad tegen corruptie.

Buitenlandse hulp is zeer belangrijk voor de economie. In ontwikkelingsplannen ligt de nadruk op bestrijding van de armoede en de zogenaamde Keniasering van de economie. Andere opvallende punten zijn bestrijding van de corruptie, totale uitroeiing van het analfabetisme, verbetering van de medische voorzieningen en het transportsysteem. Er worden veel investeringen gedaan in de toeristensector. Ontwikkelingsactiviteiten worden veelal gedragen door kerkelijke groeperingen, vaak vanuit het buitenland ondersteund.

Op dit moment gaat Kenia door een diep economisch dal. Terwijl elders in de regio nog sprake is van economische groei, kent Kenia de ergste recessie sinds 1963, het jaar waarin Kenia onafhankelijk werd. De vooruitzichten zijn nog slechter. Hoewel hulp van IMF en Wereldbank al in de begroting is opgenomen, ca. 2 miljard, komt dat geld voorlopig niet los. Eerst zal er iets gedaan moeten worden aan de corruptie die het land teistert. Kenia stond dit jaar op de vierde plaats van de corruptielijst van Transparency International. Het Internationale Monetaire Fonds (IMF) heeft van 1997 tot 2003 de financiële steun aan Kenia stopgezet met een korte hervatting in 2000.

De voornaamste reden hiervoor was dat Kenia niet de met het IMF overeengekomen hervormingen heeft doorgevoerd die noodzakelijk zijn om de alom aanwezige corruptie aan te pakken. Evenmin heeft Kenia veel vooruitgang geboekt met de hervorming van het overheidsapparaat en de privatisering van een aantal staatsondernemingen.

Het IMF hervatte de steun in 2004, maar de beslissing om het volgende deel uit te keren van het ‘poverty reduction and growth facility’ (PRGF) is uitgesteld tot mei 2006. Vanaf oktober 2004 heeft de Wereldbank geen enkele lening aan Kenia goedgekeurd. In januari 2006 heeft zij echter 2 projecten aangenomen, één project met betrekking tot institutionele hervormingen en een tweede met betrekking tot Oost-Afrikaanse handel. Momenteel houdt de Wereldbank zijn leningen in, wegens zorgen over de beleidsvoering en het niveau van corruptie.

Landbouw, veeteelt, visserij en bosbouw

Kenia is net als veel andere Afrikaanse landen een agrarisch land. Het grootste deel van de bevolking woont dan ook op het platteland. Maar dertien procent van het land is goed geschikt voor landbouw, omdat daar voldoende regen valt. De helft van de agrarische productie wordt op de consumentenmarkt verkocht en de rest is voor eigen gebruik. Kenia voorziet vrijwel in de eigen voedselbehoefte, op graan na.

De belangrijkste landbouwproducten zijn sisal, pyrethrum (grondstof voor een insectenbestrijdingsmiddel), tarwe, suiker, ananas en katoen. Maïs is het hoofdvoedsel dat vooral goed gedijt in warme,vochtige streken. De productie van koffie en thee wordt vooral gestimuleerd als exportproduct. In jaren met een goede productie was de thee goed voor 25% van de totale inkomsten uit export. Groeisectoren zijn verder groenten en vooral de bloementeelt, die voor ca. twee derde in Aalsmeer geveild wordt. Alleen grote landbouwondernemingen kunnen winstgevend produceren, maar zijn een uitzondering. Na de grote landhervorming kregen de Afrikaanse boeren en veefokkers ieder een eigen stuk land, die echter te klein waren om rendabel te exploiteren. Ze waren soms zelfs te klein om in eigen behoefte te kunnen voorzien.

De veestapel omvat naast schapen en geiten vooral runderen, die veelal door nomaden als de Masai gehouden worden. In de drogere gebieden is de veehouderij de voornaamste economische activiteit gecombineerd met de verbouw van voedingsgewassen als gierst en sorghum. In droge jaren wordt het kwetsbare karakter van de veeteelt extra benadrukt. De meeste veeteeltproducten worden door de bevolking geconsumeerd. Vlees, vleesproducten en huiden maken 6% van de totale export uit. Door een veranderd consumptiepatroon moet er ook steeds meer geproduceerd worden voor de binnenlandse vraag.

De visserij in de Indische Oceaan en de grote meren is uitsluitend van lokale betekenis. In 1997 werd er ca. 160.000 ton vis gevangen, waarvan maar ca. 6000 ton zeevis. De meeste zoetwatervis wordt gevangen in het Victoria-meer. Het bosareaal, dat merendeels gelegen is tussen 1800 en 3000 m boven zeeniveau, wordt voor het grootste deel beschermd en kan dus niet economisch geëxploiteerd worden. Bovendien is het bosbestand in een periode van vijftig jaar teruggebracht van 30% naar 3% door het uitbreiden van de landbouw en de toenemende vraag naar hout. Een ecologische catastrofe dreigt omdat nu al 25% van het land woestijnachtig is. Van economisch belang zijn wel de bamboebossen voor de grote papierfabriek in Webuye.

Mijnbouw en energie

De mijnbouw is van beperkt belang (bijdrage aan bnp in 1992: 2%). Van de vele gedolven mineralen is soda-as het belangrijkst. Er zijn nog andere mineralen gevonden zoals zilver, goud, lood en kalksteen, maar deze zijn nog niet rendabel te exploiteren.

De energievoorziening is voornamelijk afhankelijk van geïmporteerde aardolie. Ongeveer 70% van de benodigde energie moet geïmporteerd worden. Vier hydro- elektrische centrales bevinden zich langs de Tana River en een andere bevindt zich in de Tukwel Gorge.

Industrie

Ca. 40% van de totale industriële productie bestaat uit voeding- en genotmiddelen. Verder moeten genoemd worden de chemische, de metaal-, de textiel- en leerindustrie en de papier- en grafische industrie. De meeste grote industriële ondernemingen zijn van buitenlandse bedrijven. De meeste bedrijven bevinden zich rond Nairobi en Mombasa. Enkele kleinere industriële centra bevinden zich in Nakuru, Kisumu, Eldoret en Thika.

Naast grote ondernemingen die het leeuwendeel van de productie verzorgen, zijn er tal van kleine ambachtelijke bedrijfjes. Slechts 20% van de industriële productie is bestemd voor de export. De jaarlijkse groei van de productie is geheel gebaseerd op de stijgende binnenlandse vraag.

Handel

De handelsbalans is doorgaans negatief. In 1998 werd er voor 2,2 miljard dollar geëxporteerd en voor 3,3 miljard dollar geïmporteerd. Door een positieve dienstenbalans, o.a. door inkomsten uit het toerisme en een aanzienlijke kapitaalimport bleef het totale tekort beperkt. Dalende koffie- en theeprijzen en stijgende olieprijzen vergrootten echter weer het tekort.

Ingevoerd worden voornamelijk aardolie, machines, motorrijtuigen, ijzer en staal. De belangrijkste importpartners zijn Groot-Brittannië, Verenigde Arabische Emiraten, Verenigde Staten, Japan, Duitsland en India. Uitgevoerd worden koffie, thee, aardolieproducten, ananasconserven, huiden, vlees, vleesproducten en cement. Belangrijkste exportpartners zijn Oeganda, Groot-Brittannië, Tanzania, Egypte en Duitsland.

Toerisme

Sinds 1987 is het toerisme de belangrijkste bron van inkomsten voor Kenia. Toch is het toerisme kwetsbaar. De Golfoorlog en politieke en etnische problemen zorgden en zorgen nog steeds voor negatieve publiciteit die het aantal bezoekers niet ten goede komt. Jaarlijks komen er ca. 700.000 toeristen naar Kenia, voornamelijk uit Duitsland, Groot-Brittannië, Italië, Frankrijk en Noord- Amerika.

Verkeer

In het zuiden van Kenia is het verkeersnet goed maar in het noorden is de situatie minder gunstig. De lengte van de spoorwegen is 2733 km. De lijn Mombasa-Nairobi-Kisumu is voor personenvervoer, de overige lijnen worden alleen voor goederenvervoer gebruikt. Het personenvervoer per trein is populair in Kenia doordat het veiliger is en de treinen redelijk op tijd rijden. Het wegennet is ongeveer 62.600 km lang, waarvan 8300 km geasfalteerd is. De wegen zijn meestal in een redelijke conditie, soms zelfs van uitstekende kwaliteit. Er rijden regelmatig bussen en minibussen (matatu’s) in alle delen van het land.

De belangrijkste zeehaven is Mombasa waar in 1998 8,5 miljoen ton vracht verscheept werd. Kenia heeft een eigen luchtvaartmaatschappij (Kenya Airways) die o.a. de belangrijkste steden Nairobi, Mombasa, Kisumu en Malindi met elkaar verbindt. In 1997 werden er door Kenya Airways 778.600 personen vervoerd. Nairobi (2,3 miljoen passagiers verwerkt in 1997) en Mombasa bezitten internationale luchthavens. Er zijn diverse vliegvelden voor binnenlands verkeer.

Privé-vliegmaatschappijen verbinden Nairobi met Mombasa, Kisumu, Nanyuki, Malindi, Lamu en de nationale parken Amboseli, Masai Mara en Samburu.